Voor de tentoonstelling Fryske Kunst in het Museum Belvédère reisde ik af naar Heerenveen. Het was een tentoonstelling zoals je tegenwoordig wel meer ziet: drukke wanden, alle werken fris en fruitig door elkaar. Er hing werk van onder andere Jan Mankes, Gerrit Benner (maar niet zijn mooiste) en Sjoerd de Vries. Ik was blij twee prachtige landschapsschilderijtjes van Jentsje Popma te kunnen bewonderen, het afgebeelde doek en deze andere. Jentsje Popma (1921) is opgeleid als beeldend kunstenaar aan de academies van Rotter- en Amsterdam. Daarna was hij actief als docent en als glazenier. In de jaren tachtig begon hij met landschapschilderen. In zijn schilderijen is de invloed van zijn glaskunst te zien: heldere kleuren, duidelijke vormkeuzes en vooral ook ijzersterke composities.
Categorie: Museumbezoek
Stuurs
Ad Gerritsen (1940-2015) was een Arnhemse schilder en een lokale beroemdheid. Nu hing hij met een tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag. In de expositie veel modern, kleurig werk uit zijn latere jaren en een enkel doek uit zijn begintijd. De begeleidende teksten zijn nogal uitbundig en proberen het werk diepgang te geven. Daardoor gebeurt eerder het tegenovergestelde: het komt op mij over alsof Gerritsen’s foto’s uit de kranten knipte en die via kwast en doek bewerkte, alsof de bekendheid (Kafka, Landru) of actualiteit (demonstraties, rechtszittingen) op het schilderij moeten afstralen. Van het beluisteren van Ad Gerritsen zelf (bijvoorbeeld in deze video) word ik ook niet veel wijzer. Een enigma, deze schilder? Wikipedia schrijft: “compromisloos, stuurs en overtuigend eigengereid”. Desalniettemin blijven het sterke beelden.
Gruwen
Op de fiets door het Heilooër bos ben ik vanuit mijn huis in vijftien minuten in het centrum van Alkmaar. Omdat ik de tijd had, besloot ik even in het Stedelijk Museum Alkmaar te kijken. Daar is momenteel een schilderijenexpositie van één van de grondleggers van de Bergense School, Piet van Wijngaerdt (1873-1964). In zijn tijd een hele beroemdheid met verschillende exposities in het Amsterdamse Stedelijk (1918, 1924, 1935 en in 1954 nog een ere-tentoonstelling). Net afgestudeerd in 1901 bezoekt hij Parijs, ziet hij de Impressionisten en breekt hij zijn bezoek af omdat hij ze verafschuwt. In 1916 profileert hij zichzelf als vernieuwer en begint hij met Henri Le Fauconnier de Bergense School: donkere, expressionistische schilderijen met een sterke vormentaal. Eerlijk gezegd stootten de geëxposeerde werken mij tegen de borst: lomp en onbehouwen vond ik ze. Het onderstaande schilderijtje, van vóór de donkere Bergense School-periode, sprong er wat mij betreft bovenuit: fijngevoelig geschilderd, met mooie groenen en paarsen. Misschien toch geïnspireerd door de Impressionisten?
Jopie
Prachtig jongensportretje van de Amerikaanse schilder Robert Henri, nu te zien in het Haarlemse Frans Hals Museum. De tentoonstellingcatalogus van ‘Frans Hals en de Modernen’ schrijft: Robert Henri was medeoprichter van de Ashcan (=Prullenbak) School, een groep schilders die zich afzette tegen de academische regels en zich richtte op het schilderen van de ‘vulgariteit van het grauwe leven van alledag’. Frans Hals was voor hem een groot voorbeeld. In 1910 bezocht Henri Haarlem en maakte dit portret van het Haarlemse jongetje Jopie van Sloten. Jopie woonde in de Zuiderschoolsteeg, in het centrum van Haarlem. Henri beschreef hem als ‘een geweldig karakter om te schilderen’, en hij vond dit portret een van zijn ‘meest succesvolle pogingen de jongen te portretteren precies zoals hij was’. Als je Robert Henri opzoekt in Google-afbeeldingen, dan zie je veel meer kinderportretjes. In een aantal daarvan gaat Henri voor de big smile, voor de spontane, gulle lach die Frans Hals zo mooi kon schilderen. Ik vind dat niet altijd even goed gelukt, maar het hieronder afgebeelde portret is oprecht geslaagd.
Schilderfeest
De tentoonstelling Frans Hals en de Modernen was net een paar weken open, en ik was in de gelegenheid om te gaan kijken. Wat een feest. Een prachtige tentoonstelling, mooi ingericht en goed verzorgd. Frans Hals zag ik met nieuwe ogen, en er hingen interessante schilderijen van laat 19e/begin 20e-eeuwse schilders/bewonderaars. Met zijn levendige gezichten maakte Frans Hals op mij de meeste indruk. Dat is te zacht uitgedrukt: toen ik onderstaand schilderij zag, was ik even in de war – ik wist niet goed waar ik naar keek. Een foto? Een modern schilderij? Nee, het was een Hals uit 1633. Ik was perplex. Door de spontane uitdrukking lijkt het kopje van de vissersjongen te leven, heel anders dan de vaak steriele portretten uit dezelfde tijd. Hals presteert dat aan de lopende band, bijvoorbeeld in zijn beroemde Lachende jongen (ca.1625, ook in het Frans Hals Museum), in meerdere koppen uit zijn schutterstukken, bijvoorbeeld De schutters van de Sint-Jorisdoelen (1627, Frans Hals Museum) of De Magere Compagnie (1633/37, Rijksmuseum). De vergelijking met Los Borrachos (1628/29) van Diego Velasquez dringt zich op – de middelste man uit dat schilderij lijkt ook zo van de straat geplukt. De nog levende Britse schilder David Hockney heeft gesuggereerd dat zowel Velasquez als Hals hiervoor een optisch hulpmiddel gebruikten, een zogenaamde Camera Lucida. Een interessante hypothese, alleen ontbreken harde bewijzen. Hoe dan ook, ook mét zo’n hulpmiddel moet je kunnen schilderen. Kijkend naar het schilderij van de vissersjongen valt er veel te ontdekken. Bijvoorbeeld de correctie bij de rechterschouder, de nonchalante highlights op de kleding van de jongen (typisch Frans Hals, die flitsende streken), de draagmand die bijna lijkt te bewegen, de verstopte handen (draagt de jongen handschoenen tegen de kou?). Als je nog beter kijkt, wordt je verbazing alleen maar groter: ook het gezicht is opgebouwd uit nonchalante, losse streken. Alleen staan alle streken op precies de goede plek!
Sleutel
Paul Hugo ten Hoopen had ik al eerder gezien in Galerie de Kapberg in Egmond. Nu hing hij op de Kunst10daagse van Bergen en dat was voor mij aanleiding om te gaan kijken. De schilder was er zelf ook, 91 jaar oud en alive and kicking met wandelstok. Zelf woont hij in Amsterdam, maar voor de gelegenheid had hij een huis ‘geleend’ om in te exposeren. Ik heb even met hem kunnen praten, onder andere over zijn deelname aan die Schule des Sehens (nu ‘Sommerakademie‘) van Oskar Kokoschka in Salzburg (waar ik toevalligerwijs ook geweest ben, maar dan zonder Kokoschka, die was toen al lang en breed overleden). Ten Hoopen, oud-hoogleraar aan de Amsterdamse Rijksacademie, schildert nog steeds. Zijn schilderijen blinken uit in vorm, kleur en compositie, en door het sterke gebruik van diepzwart en wit. Het onderstaande schilderij, zo vertelde Ten Hoopen, is geïnspireerd op de tegelpatronen die hij zag in het Spaanse Granada. De rest, inclusief de sleutel, heeft hij erbij verzonnen. Zo werkt dat dus: schilderijen verzin je.
Sfumato
Teylers Museum in Haarlem exposeert op dit moment portrettekeningen van Leonardo da Vinci. Alle kranten schreven erover. Wel een hoop poespas: kaartjes kunnen alleen online besteld worden, toegang is er slechts op gereserveerde tijdslots en buiten op straat huist een protserige hotellobby-overkapping met gastvrouwen en -heren in kekke pakjes. Wat er binnen te zien was viel een beetje tegen: een paar portrettekeningen en studies, een aantal groteske koppen, formaat postzegel. Maar drúk was het, want de naam van Leonardo da Vinci staat garant voor een grote opkomst. De schilderijen van Leonardo zijn beroemd vanwege zijn sfumato-techniek: de zachte overgangen. Die zachte overgangen heeft hij ook in zijn tekeningen, zie bijvoorbeeld onderstaande krijttekening. Het toonverloop is babyzacht, subtiel en rijk, ondanks dat het portret is opgebouwd uit hele fijne krijtlijntjes (zie schouder en nek voor de opzet). De richting van de streken (Leonardo was links) laat zien dat er bijna niet in is gepoetst. Dat toont de hand van de meester. Maar als het niet van Leonardo da Vinci was geweest, was niemand gaan kijken, vrees ik.
Vetgrafisch
Voor mijn werk moest ik in Utrecht zijn. Ik plakte er een bezoekje aan het Centraal Museum aan vast. Reden: de tentoonstelling De line up, over de tekencollectie van 1950 tot nu. Het Centraal Museum Utrecht had ik nog nooit bezocht: een doolhof, dat was de indruk die ik kreeg. De tekententoonstelling was nonchalant/rommelig van opzet. Er hingen een aantal (voor mij) grote namen, onder andere Dick Bruna, Constant, Jan Schoonhoven, René Daniels, Marlene Dumas en (hoog aan de muur) Rosemin Hendriks. De meeste inspiratie kreeg ik evenwel van de mij onbekende Willehad Eilers en Erkka Nissinen, die samen bij elkaar hingen in een kleine entresol. De eerste tekent, de tweede filmt, maar beiden doen dat in vet-grafische stijl: puur zwart en wit. Willehad Eilers, alias Wayne Horse is begonnen als graffity artist, en dat toont in zijn stripachtige American Comics-stijl. Zijn tekeningen gaan over het moderne decadente leven. Er wordt veel gesuggeerd, alleen op detailniveau dondert alles uit elkaar, ook de gezichten. Maar ik zou willen dat ik zo kon tekenen. Neem bijvoorbeeld alleen al de balonnen: prachtig gedaan.
Aardappelzetmeel
In het korte verhaal Del rigor en la sciencia (‘Over de strengheid in de wetenschap’) schetst Jorge Luis Borges een uit de hand gelopen documentatieproject. De cartografen van een zeker wereldrijk raken steeds bedrevener in het maken van zeer nauwkeurige landkaarten, met als summum een kaart die volledig samenvalt met het rijk; schaal één op één. De kaart wordt al snel onbruikbaar verklaard en vergeten. Absurd natuurlijk, maar dit soort encyclopedische projecten hebben voor mij iets vertederends vanwege het ingebakken falen. In 1909, vijf jaar voor het begin van de Eerste Wereldoorlog maakte de welgestelde Franse bankier Albert Kahn kennis met een nieuwe techniek voor kleurenfoto’s: de zogenaamde autochromes (een techniek van de gebroeders Lumière op basis van aardappelzetmeel). Hij vatte het plan op om met deze techniek de gehele wereld vast te leggen en stuurde een legertje van fotografen op pad. Les Archives de la Planète, zo heette het project. De autochromes afkomstig uit het museum Musée Albert-Kahn in Parijs worden deze maanden geëxposeerd in het Amsterdamse Allard Pierson Museum. De foto’s zijn vaak stijve kiekjes (mede vanwege de lange belichtingstijd), maar de kleuren zijn mooi, zacht en zoet, soms een beetje vervreemdend, alsof ze ingekleurd zijn, maar dat zijn ze dus niet. Confronterend zijn de foto’s van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog. En ook wrang, want het hogere doel van Kahn’s fotoproject was het bevorderen van de wereldvrede (door culturen samen te brengen). En toen brak de oorlog uit.
Marmeren
De Koninklijke Prijzen voor de Schilderkunst zijn op 5 oktober toegekend. Prijswinnaars en genomineerden hangen zoals gebruikelijk in het Paleis op de Dam. Het is altijd een leuk en goed georganiseerd evenement (dit jaar een erg mooi boekje) en ik was in de gelegenheid om te gaan kijken. De officiële winnaars hadden niet mijn voorkeur. Wie dan wel? Mijn favorieten waren twee materiaalschilders: Ricardo van Eyk die multiplex panelen dichtplamuurt met wit en grijs en de afgebeelde Inez de Brauw die waterverft op dik in de gips gezette panelen. Haar composities lijken uit de Avenue of de VT Wonen geknipt, maar doen ook denken aan de interieurs van René Daniels of de collages van David Hockney. Er is bijna niet in geschilderd: de zware structuren komen van het gips, de zwart-wit patronen lijken gemarmerd (zo te zien met Suminagashi, een Japanse papiermarmertechniek). Schilderen is uit, blijkbaar?