Deze maandagochtend was ik in het Rijksmuseum voor de blockbuster van het jaar, de Late Rembrandt. Om tien uur ’s ochtends was het flink druk, om elf uur kon je al bijna over de hoofden lopen. De expositie is lijvig en omvangrijk. Wegens tijdsdruk heb ik flink wat moeten schrappen: alle etsen genegeerd en veel schilderijen die ik kende overgeslagen.
Na afloop liep ik door de eregalerij om de vergelijking met de vroege Rembrandt te kunnen maken. Die vroegere schilderijen zijn éven geniaal als de late, maar een stuk preciezer en gladder geschilderd. De late Rembrandts blinken uit in vaagheid: het verfoppervlak is roestig en weerbarstig, soms zijn in een heel schilderij slechts een paar herkenbare details waar te nemen. Voor mij bestaat het meesterschap van de late Rembrandt uit zijn minimalisme: hij schildert niet béter, maar mínder.
Een prachtig voorbeeld van Rembrandts minimalisme is het portret van Jan Six. De tressen van de rode mantel zijn geschilderd met trefzekere, bijna nochalante kwaststreken: de dunne verf — ongebrande sienna? — zeer effectief naar de randen weggedrukt. De knopen ernaast zouden duimafdrukken zijn: de duim van Rembrandt in verf afgedrukt. Ik heb goed naar die knopen gekeken, maar ik was niet overtuigd. De knopen leken mij meer op kwast- dan op duimafdrukken. Maar eenmaal thuis twijfel ik weer, dus moet ik nóg een keer.