Het Amsterdamse Rijksmuseum besteedt in wisselexposities regelmatig aandacht aan moderne kunst. In de eregalerij, midden tussen de meesterwerken uit de zeventiende eeuw en recht tegenover ‘De staalmeesters’ en ‘Het Joodse bruidje’ van Rembrandt hangt deze maanden een kolossaal werk van de Indiaas/Britse kunstenaar Anish Kapoor, getiteld ‘Internal Objects in Three Parts’: drie flinke siliconendoeken, half schilderij, half sculptuur, elk vierhonderdvijftig kilo schoon aan de haak. Ze verbeelden het inwendige lichaam: spieren, bloed, pezen, bindweefsel. Het werk spat de nis uit, het oogt kleurig en fris. En gek genoeg niet macaber. De link met Rembrandt is de rood-associatie met het tafelkleed van ‘De staalmeesters’. In plaats daarvan zou eigenlijk Rembrandts ‘Geslachte os’ moeten hangen, maar dat schilderij hangt vijfhonderd kilometer verderop in het Parijse Louvre. Kapoor is één van de vele navolgers van Rembrandt’s os. Andere namen zijn: Chaïm Soutine, Lovis Corinth, Francis Bacon en Marc Mulders. Kapoor was afgelopen maand in het nieuws, vanwege zijn claim op een nieuw, zwart pigment dat het allerdonkerste zwart schijnt te zijn. Op het allerbloederigste vlees heeft hij in ieder geval geen alleenrecht. En dat is fijn.
Tag: Rembrandt
Het raadsel Rembrandt
Rond 2000 vroeg de Amerikaanse kunstenaar David Hockney zich af hoe het kwam dat vroege Renaissance-kunstenaars als Jan van Eyck opeens zo treffend realistisch zijn gaan schilderen. De zogenaamde Hockney-Falco-theorie stelt dat dit te maken heeft met de ontdekking van nieuwe optische hulpmiddelen: de lens en daarvoor camera obscura en holle spiegel. Hockney’s boek Secret Knowledge: Rediscovering the Lost Techniques of the Old Masters bevat een historiserende grafiek die per kunstenaar het bereikte realiteitsgehalte weergeeft. In die grafiek is er één kunstenaar wiens realiteitsgehalte door de honderd procent schiet: Rembrandt Harmensz. van Rijn. Dat is het raadsel Rembrandt.
Voor de tweede keer was ik bij de Late Rembrandt-tentoonstelling, nu met mijn vader. We stonden voor het raadsel van het Joodse Bruidje: hoe heeft Rembrandt de jonge vrouw zo levensecht kunnen schilderen? Zo lieflijk ingetogen? De man zo empathisch zacht, zijn hand op haar borst? De eerste gedachte die opkomt is dat Rembrandt een open, empathische man geweest zou moeten zijn. Maar de geschiedenis wijst daar niet op: Rembrandt was eerder stug, onvriendelijk, niet persé aardig voor vrouwen. En honkvast, eigenwijs.
De geschiedenis laat wél zien dat Rembrandt wist wat hij deed. In een van de weinige brieven die van hem bekend zijn (aan Constantijn Huygens), schrijft Rembrandt dat “in deesen twee stuckens sijnt daer die meeste ende die naetuereelste beweechgelickheijt in geopserveert”. Het Rembrandt Research Project laat zien dat Rembrandt een gedreven experimentator was, gericht op het bereiken van een zo realistisch mogelijk effect. Dit wordt gedetailleerd beschreven in het boek Rembrandt, painter at work.
Rembrandt streefde ernaar levensecht te schilderen. Hij was geen letterlijk schilder, het ging hem om het effect van naetuereelste beweechgelickheijt. In een gelaatsuitdrukking gaat het er niet om dat een oog een oog is volgens het boekje. Of een mond een complete mond met een keurige onder- en bovenlip. Het gaat om wat wel en niet zichtbaar is, om de trekken óm het oog, óm de mond, hoe alle onderdelen van het gelaat samenwerken. Om de spanning of ontspanning in het gelaat. De vraag is hoe Rembrandt dat bereikte.
Zelf zie ik een link met de rond 2000 ontdekte spiegelneuronen. De theorie van spiegelneuronen legt uit dat mensen de gevoelens van medemensen waarnemen via de buitenkant. Als wij iemand zien uitglijden over een bananenschil, signaleren onze hersenen (preciezer: de desbetreffende spiegelneuronen) die valbeweging. Die spiegelneuronen activeren het neurale netwerk van ‘zelf vallen’. Daardoor ervaren wij als waarnemer het uitglijden alsof we zélf vallen, en daardoor vóelen we de schrik van het uitglijden van de ander. Op dezelfde manier lezen we gelaatsuitdrukkingen. Als wij iemand verdrietig zien kijken, nemen onze hersenen die gelaatsuitdrukking over, voelen we dit als eigen verdriet en via deze weg voelen we het verdriet van de ander. Toneelspelers weten dit al sinds jaar en dag: om je boos te voelen, moet je boos gaan kijken, boos gaan staan. Het bijbehorende gevoel komt dan vanzelf.
Lens en holle spiegel werden door David Hockney alleen door bepaalde kunstenaars gebruikt. Dergelijke kunstenaars lieten vaak geen enkele tekening achter (Vermeer, Caravaggio). Rembrandt daarentegen was een uitzonderlijk goede tekenaar die veel tekeningen achter gelaten heeft. Volgens Hockney gebruikte Rembrandt geen optische hulpmiddelen. In plaats daarvan schilderde Rembrandt volgens mij met een voelend oog. Met, op de een of andere manier, zijn spiegelneuronen.
Rembrandts duim
Deze maandagochtend was ik in het Rijksmuseum voor de blockbuster van het jaar, de Late Rembrandt. Om tien uur ’s ochtends was het flink druk, om elf uur kon je al bijna over de hoofden lopen. De expositie is lijvig en omvangrijk. Wegens tijdsdruk heb ik flink wat moeten schrappen: alle etsen genegeerd en veel schilderijen die ik kende overgeslagen.
Na afloop liep ik door de eregalerij om de vergelijking met de vroege Rembrandt te kunnen maken. Die vroegere schilderijen zijn éven geniaal als de late, maar een stuk preciezer en gladder geschilderd. De late Rembrandts blinken uit in vaagheid: het verfoppervlak is roestig en weerbarstig, soms zijn in een heel schilderij slechts een paar herkenbare details waar te nemen. Voor mij bestaat het meesterschap van de late Rembrandt uit zijn minimalisme: hij schildert niet béter, maar mínder.
Een prachtig voorbeeld van Rembrandts minimalisme is het portret van Jan Six. De tressen van de rode mantel zijn geschilderd met trefzekere, bijna nochalante kwaststreken: de dunne verf — ongebrande sienna? — zeer effectief naar de randen weggedrukt. De knopen ernaast zouden duimafdrukken zijn: de duim van Rembrandt in verf afgedrukt. Ik heb goed naar die knopen gekeken, maar ik was niet overtuigd. De knopen leken mij meer op kwast- dan op duimafdrukken. Maar eenmaal thuis twijfel ik weer, dus moet ik nóg een keer.