Wanneer is een portret gelijkend? Je zou denken dat dit een simpele ja-nee-vraag is: een portret lijkt wel óf niet. Portretmodel vanavond was Hans van het Egmondse Overslot. Het hieronder afgebeelde portret stemde mij erg tevreden, want ik vond het behalve artistiek gelukt ook erg gelijkend: het sympathieke, verweerde hoofd, de enigzins mysterieuze glimlach, de (niet-zichtbare) dreadlocks onder de pet, voor mij was dat helemaal Háns. Mijn collega-tekenaars dachten daar anders over. Ik had nóg twee tekeningen gemaakt, waarvan eentje de favoriet was van mijn collega’s. Die ándere tekening was volgens hen juist helemaal Hans, veel meer dan de tekening hieronder. Zelf schaamde ik mij een beetje voor die andere tekening, daar vond ik het model veel te zij-ig afgebeeld, met glazige ogen. Dit illustreert maar weer dat gelijkenis is geen objectieve kwestie is, maar een subjectieve. Deze kennis is verrassend maar niet nieuw. In 396 na Christus schreef Augustinus er al over in zijn Confessiones. Of lees Het portret en zijn gelijkenis van de hand van kunstcriticus Mr. W.C. Feltkamp: dit artikel legt de vinger op de zere plek. Feltkamp stelt dat gelijkenis neerkomt het gelijken van het portret met de inwendige voorstelling die iemand van de geportretteerde heeft. Tádáá! Dat maakt duidelijk waar de subjectiviteit vandaan komt: it’s in the eye of the beholder. Onderstaand portret is dus mijn gelijkende beeld van Hans. Of in de geest van Augustinus: mijn verbeelding van Hans.