Met zijn zintuigen neemt homo sapiens allerlei signalen weer: beelden, geluiden, smaken, geuren. Dit alles dient een biologische functie: medemensen herkennen, voedsel vinden, vijanden signaleren. Van elk van deze verschijningsvormen heeft de mens zelf een kunstmatige variant geschapen: parfum is kunstmatige geur, kookkunst is opgevoerde smaak, muziek is geconstrueerd geluid. En schilderen is visuele poëzie, en voor mij is Matisse de hogepriester hiervan.
Met Fernanda was ik het Stedelijk Museum voor de “De oase van Matisse”. Beneden hingen zijn schilderijen, boven hingen de knipsels. Wat hing er: een prachtig straatgezicht van Arceuil, het beroemde portret van André Derain dat veel kleiner is dan gedacht. De baai van Saint Tropez, ook kleiner dan gedacht. Het beroemde blauwe gezicht op de Notre Dame, een paar stillevens en interieurs, enkele odalisques, veel tekeningen. En, uiteraard, de knipsels.
Wat mij ontroert aan Matisse, is dat hij raakt aan de geheimen van het visuele. Het beeld is bij hem losgeraakt van de betekenis, is puur kleur, lijn, decoratie, vorm, compositie. Zijn beelden lijken oergeheimen uit het oerwoud — een zondags, zonnig oerwoud. Bij Matisse gaat het om het zinnelijk genot van kleur, het zinnelijke genot van vorm, van decoratie, de schoonheid van een vrouw. Matisse is de hogepriester van het zinnelijke. Niet primitief, maar beschaafd en beschavend. Visuele poëzie, lyrische schoonheid. Schoonheid, schoonheid heeft bij Matisse haar gezicht niet verbrand.